Nieuws
Als spreken zilver is, is zwijgen dan fout?

Als spreken zilver is, is zwijgen dan fout?

De gevolgen van een zwijgende verdachte

Geschreven door: Kyara Macnack, student-stagiaire bij Van Keulen & Dirkzwager advocaten 

“I’ll plead the fifth” is een uitspraak die iedereen wel eens heeft gehoord. In het Nederlandse rechtssysteem kennen wij die uitspraak als een ‘’beroep op het zwijgrecht’’. Ondanks bekendheid met deze uitspraak is het voor velen onduidelijk wat het nu precies inhoudt en wat de voor- en nadelen zijn als je als verdachte zwijgt.

Het zwijgrecht, vermeldt in artikel 29 van het Wetboek van Strafrecht, is een recht dat alleen toekomt aan de verdachte. Dit houdt in dat een verdachte geen antwoord hoeft te geven op vragen die tijdens een verhoor of een zitting door de rechter worden gesteld. Dit recht vloeit voort uit het nemo-tenetur beginsel, inhoudende dat een verdachte niet hoeft mee te werken aan zijn eigen veroordeling. Theoretisch gezien is het zwijgrecht een beschermend recht die de verdachte toekomt vanuit de gedachte dat de verdachte niet hoeft mee te werken aan zijn eigen veroordeling. Maar in de praktijk blijkt dit recht helemaal niet zo beschermend te zijn. Als een verdachte zich consequent op het zwijgrecht beroept, dan kan dit voor de verdachte zowel binnen als buiten de rechtszaal nadelige gevolgen hebben.

Wie zwijgt stemt toe

“Als je niets te verbergen hebt waarom zwijg je dan?” of “Als je onschuldig bent dan kun je toch ook verklaren?” Dit zijn een paar opmerkingen die gemaakt zijn tijdens een onderzoek binnen mijn eigen leefomgeving. Twee op de drie mensen uit mijn onderzoek zijn van mening dat een zwijgende verdachte schuldig is. De samenleving heeft blijkbaar moeite met het erkennen van de onschuldpresumptie[1] indien de verdachte consequent een beroep op zijn zwijgrecht doet.

Deze denkwijze komt indirect ook terug in het strafproces. Zo blijkt dat de strafrechter het consequent zwijgen van een verdachte meeneemt in bepaalde aspecten van het strafproces. Om hier meer duidelijkheid over te krijgen heb ik mijn afstudeeronderzoek gericht op de mogelijke strafrechtelijke gevolgen indien een verdachte – consequent –  zwijgt.

Uit dit onderzoek is naar voren gekomen dat zwijgen van invloed kan zijn op de duur van de voorlopige hechtenis, de bewijsoverweging en de strafbepaling.

 Voorlopige hechtenis[2]

In de literatuur en de jurisprudentie[3] is allereerst te zien dat het consequent zwijgen van een verdachte kan leiden tot voortduring van de voorlopige hechtenis. De Officier van Justitie moet dan namelijk op andere manieren op zoek gaan naar de waarheid, wat langer kan duren. Om het onderzoek niet te frustreren kan de officier van justitie de onderzoeksgrond voorleggen. Zolang deze grond nog aan de orde is, zal een verzoek tot vrijlating vrijwel geen kans van slagen hebben.[4]

Schadevergoeding

Zwijgen tijdens de procedure kan bij een vrijspraak of sepot als eindbeslissing ook leiden tot het afwijzen of deels afwijzen van een verzoek tot schadevergoeding wanneer een verdachte onterecht in voorlopige hechtenis heeft gezeten.[5]

Bewijsoverweging

Uit de jurisprudentie blijkt dat het consequent zwijgen en het niet afleggen van een aannemelijke verklaring van de verdachte, terwijl er genoeg belastend bewijsmateriaal op tafel ligt, wordt meegenomen in de bewijsoverweging.[6] Rechters zijn van oordeel dat in zulke situaties het bewijs “schreeuwt om een verklaring”. De literatuur gaat hier iets dieper op in. Die geeft aan dat de rechter het zwijgen mag zien als het niet tegenspreken van het vermoeden op het plegen van het ten laste gelegde feit.[7]

Strafbepaling

In de jurisprudentie komt naar voren dat een zwijgende verdachte vaak gezien wordt als iemand die geen spijt heeft van zijn daden en geen berouw toont tegenover het slachtoffer of de nabestaande(n).[8] Rechters nemen dit de verdachte kwalijk en dit kan, indien er genoeg belastend bewijs is voor een veroordeling, strafverzwarend meewegen.

Wanneer is zwijgen wel goud?

Kijkend naar de vraag in de titel van dit artikel, ‘Als spreken zilver is, is zwijgen dan fout?’, dan zou ik met bovengenoemde informatie en de kennis die ik heb opgedaan in mijn onderzoek de vraag beantwoorden met “het hangt van de omstandigheden van het geval af. ”Het is namelijk duidelijk dat het zwijgen van een verdachte hem alleen wordt afgerekend indien er genoeg belastend bewijsmateriaal op tafel ligt en het bewijs “schreeuwt om een verklaring”. Er zijn ook situaties waarbij het zwijgen inderdaad goud is en spreken zilver. Bijvoorbeeld wanneer de verdachte na zijn aanhouding wordt verhoord door de politie, maar nog geen inzage heeft gehad in het procesdossier. Hij weet dus nog niet of het openbaar ministerie genoeg bewijs heeft. Als de verdachte dan onbewust te veel verklaart of zelfs belastend verklaart, dan kan het zijn dat hij zelf de nagel in zijn eigen doodskist slaat als achteraf blijkt dat het openbaar ministerie geen of weinig bewijs had. Mijn advies is dan ook dat het bijna altijd verstandig is om te zwijgen als je nog niet weet wat voor bewijs er tegen jou ligt. Verklaren kan altijd nog.

Nog vragen?

Ben je zelf verdachte in een zaak en heb je na het lezen van dit artikel nog vragen over je proceshouding, neem dan gerust contact met ons op, op het nummer +31645655747.

[1] Onschuldpresumptie: Het aannemen dat een verdachte onschuldig is totdat tegendeel bewezen is.

[2] Voorlopige hechtenis: Bij voorlopige hechtenis zit u als verdachte vast in een cel. In die periode wacht u op een uitspraak van de rechter in uw strafzaak.

[3] Jurisprudentie: Het geheel van uitspraken van rechters.

[4] van veen en Balkema,’Voorarrest: strafprocessuele en sociaalrechtelijke aspecten’, vierde druk, blz 40-41

[5] Hof Amsterdam 17 januari 2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:709; HR 19 februari 2013,ECLI:NL:HR:2013:BX5566; Hof Arnhem-Leeuwarden 21 februari 2014, ECLI:NL:GHARL:2014:1305; Rb. Haarlem 27 september 2012, ECLI:NL:RBHAA:2012:5958; Hof Amsterdam 26 maart 2010, ECLI:NL:GHAMS:2010:BL9373

[6] Rb. Zeeland-West-Brabant 24 november 2021; ECLI:NL:RBZWB:2021:5970

HR 30 juni 2020 ECLI:NL:HR:2020:1162; Rb. Rotterdam 18 april 2019, ECLI:NL:RBROT:2019:3076; HR 15 juni 2007, ECLI:NL:GHAMS:2007:BA7689, NJ  2009,370, m.nt. Buruma;  Vgl. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 29 mei 2019, ECLI:NL:GHARL:2019:4630; HR 18 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2352,  r.o. 2.3.2-2.3.3.

[7] HR 30 juni 2020 ECLI:NL:HR:2020:1162; Vgl. HR 5 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW7372, NJ 2012, 369, r.o. 3.5.;Hof Arnhem-Leeuwarden 18 september 2012, ECLI:NL:GHARN:2012:BX8202 en Meijer & Ter Haar 2018, p. 62.

[8] Rb. Rotterdam 29 mei 2013, ECLI:NL:RBROT:2013:CA1593; Rb. Zeeland-West-Brabant 4 juli 2014, ECLI:NL:RBZWB:2014:4557.

[9] Rb. Zeeland-West-Brabant 4 juli 2014, ECLI:NL:RBZWB:2014:4557.